Uitgelicht
-
Wij zijn trots op onze Gulden Klinker
Nieuw in het stoepje voor de deur van Colette & Co: een Gulden Klinker. Met deze onderscheiding zet de gemeente Den Haag initiatieven van vrijwilligers in het zonnetje. Wij zijn heel trots op deze prijs! En vooral ook heel trots op alle vrijwilligers die ons boekenparadijs draaiend houden.
Bij de Gulden Klinker hoort ook een geldbedrag. Dat gaan we inzetten voor de leefbaarheid en gezelligheid in onze straat.
Foto’s van de feestelijke ‘instrating’ van de Gulden Klinker: Martijn Beekman
-
Residentie Orkest uit de bananendoos
Bijzondere vondst bij Colette in het jubileumjaar van het Residentie Orkest. In een oude bananendoos vol met boeken duikt een oude map met negatieven op. De foto’s ontsluiten het leven van een Haagse familie uit de jaren veertig van de vorige eeuw. Een muzikantenfamilie, op een paar foto’s zien we de naam van het Residentie Orkest. Stapje voor stapje komen Coletters Maria en Justa de Jong op het spoor van de familie de Roo.
Op zondag 9 februari onthullen we een speciale etalage over deze vondst én kunt u bij ons kijken naar een fototentoonstelling. Om 16:00 uur doen Maria en Justa uitgebreid verslag van de vondst en geeft Paul de Roo een toelichting op de foto’s. UPDATE: bekijk hier de reportage van Omroep Westhttps://www.omroepwest.nl/video/4936711/celliste-justa-de-jong-treedt-op-in-antiquariaat-colette.
Lees hier alvast het verhaal van Maria:
Het begon zoals veel verhalen met een doos met boeken..
In een bananendoos vol atlassen en reisgidsen, helemaal onderin, lag een oude map van gemarmerd karton met opschrift “Kleinbeeld-Filmstroken-Album”. Met daarin, inderdaad, stroken negatieven. “Stel dat we hier een Nederlandse Vivian Maier hebben ontdekt!” – zwaai ik met de map naar de anderen.
De vondst gaat van hand tot hand. Tussen de kaft en de filmstroken zijn een paar vellen papier ingeplakt met data en aantekeningen. Justa probeert het minuscule handschrift te ontcijferen: “versierde K. Poten”, “Diekie met voetbal”, “zelfportret in schaduw”, “Dalton HBS”, “Cor in keuken”, “Hansje en Jan spelend”, “achteringang Meer en Bos” – snippers onbekend Haags leven uit 1948. Ik neem de map mee naar huis om de negatieven te scannen. Het is geen werk van een befaamde straatfotograaf, maar een eerlijk familiealbum: sommige foto’s zijn chaotisch of overbelicht, bij sommigen is de compositie zo mooi dat ze op een setje retro-briefkaarten lijken. “Beste wensen!”, “Fijne feestdagen!”.
Een familie aan tafel, een grote lampenkap en sierlijke porseleinen kopjes, een naaiende vrouw – ze draagt een bloemenbloesje en ze heet Nel (tenminste, als ik het goed lees), een poes op het balkon, een wandeling door de duinen, doorschijnende herfststruiken in het zand, afgebroken ‘na oorlogsche’ huizen, een vrouw met twee kinderen op schoot en een groot voorleesboek, de zon schijnt door het raam en tekent glimmende strepen op de muur, Sinterklaasavond, ingepakte kadootjes, vijf lachende kinderen, de Sint met een aandoenlijk neppe touwtjesbaard – het is december 1948. De aantekeningen houden hier op, de beelden gaan door.Een kindje wordt geboren, een wiegje, jonge, mooie moeder (geen aantekeningen, geen namen, zij wordt ‘mevrouw X’), vroedvrouwen met witte hoofddoeken en schorten staan op de stoep. Dan een reis. Een groepsreis. Een bus, mensen met bagage (waaronder iets dat op vioolkoffers lijkt), “The Flying Dutchman” van KLM op het grasveld, een vol vliegtuig, mannen met sigaren, vrouwen met kokette hoeden. Na aankomst – een feestelijke maaltijd aan een lange tafel, een paar monumentale gebouwen – het lijkt wel op Engeland, maar Londen is het zeker niet. Een groep musici met een orgel op de achtergrond (een concertzaal? een kerk?), een dorpje, een knus straatje, een meer en een stenen muurtje in een veld.
Terug in Nederland. De baby groeit. Zomervakantie in een villa, pittoreske landschappen en nostalgische taferelen: schapen en herten, mevrouw X in een ruime, lichte zomerkeuken, wasgoed aan de lijn, mevrouw X op een tuinstoel in het gras, mevrouw X met een kinderwagen op een heuvel.Dan nog een reis – deze keer naar Frankrijk, mevrouw X en Parijse gebouwen, mevrouw X in Jardin du Luxembourg, de tuinen van Versailles, dan plots één foto van een jonge man naast een fontein – dat moet onze fotograaf zijn! Meneer X dus, aangenaam. Ze zijn daar met zijn tweeën, hij loopt met het fototoestel in zijn hand, één keertje maar drukt zij op het knopje. Ik blader terug en vind hem nog op een paar foto’s, nu dat ik weet hoe meneer X er uitziet. Na Parijs komt een reeks lenteplaatjes met boswandelingen en bloemen (is dat nou Keukenhof? Bestond die dan al? Oh, kijk, in 1950 werd er de eerste bloemententoonstelling geopend volgens de website van het park. We zijn dan inmiddels in 1950 met onze foto’s). Het kindje begint te lopen, mevrouw X bespeelt een prachtige zwarte vleugel, familie X gaat naar de zee: boten, vissersnetten, eindeloos is de horizon. Ruim 450 afbeeldingen. Ik wil weten wie het is.
Veel aanwijzingen heb ik niet, maar één ding is zeker: het is een muzikale familie. Vioolkoffers en concertzalen, mevrouw X achter de piano, een cello aangeleund tegen de muur naast een baby-stoeltje. Is meneer X dan een cellist? Op één van de foto’s bespeur ik een bus waarop “Het Residentie Orkest Den Haag” staat. Na een rondje aarzelend googelen vind ik een interview met de onlangs overleden violist Karel Ligtenberg. Hij vertelt over zijn eerste samenwerking met het Residentie Orkest:
,,…in 1948 [werd hij] door het Residentie Orkest gevraagd te komen remplaceren tijdens een korte tournee naar Engeland. Karel vertelt er graag over. “We reisden via Schiphol. Daar liepen we gewoon over het gras naar de gereedstaande vliegtuigen: drie stuks voor de orkestleden, plus een voor de instrumenten en dergelijke. We moesten wachten terwijl de motoren één voor één werden gestart. Iemand gaf een zwieper aan zo’n grote propeller, en als de motor draaide kwamen er grote vlammen uit de achterkant, dat was wel spannend! We vlogen naar Manchester. Daar wachtte op het vliegveld het Hallé Orchestra op ons; zij zouden met dezelfde vliegtuigen naar Nederland vliegen! We hadden gezamenlijk een lunch, daarna reden wij per bus naar Manchester. Het viel mij op dat het daar zo smerig was, op alles lag een dikke laag roet. We concerteerden in Manchester en Sheffield, met een vrije dag ertussenin. Veel musici gingen kijken naar een voetbalwedstrijd van Manchester United. Ik ging met een groep mee op excursie naar het Lake District. Het was lente, overal stonden fruitbomen in bloei, dat was zo mooi! Op de terugweg pauzeerden we in een herberg, zo’n typisch Engelse ‘Inn’, waar de mensen ons argwanend bekeken. Jaap Stotijn is toen achter de piano gaan zitten, speelde walsen en polka’s, en daar werd men vrolijk van. Men ging zelfs dansen!”
Ik kan het niet geloven: de “Engelse” foto’s van meneer X blijken perfecte illustraties te zijn voor dit verhaal. Woord na woord, plaatje na plaatje. Voor de zekerheid zoek ik die twee “monumentale gebouwen” uit de negatieven even op – de ene is daadwerkelijk Manchester Central Library and Theatre, de andere Sheffield City Hall. Met een typisch Engelse “Inn” van het Lake District ertussenin. Alles klopt. Behalve het hoofdpersonnage. Want meneer X is niet Karel Ligtenberg. Een collega, een RO-lid, een medereiziger, een… wie? Dezelfde avond nog bestorm ik arme Justa op WhatsApp met een incoherente bui vragen. Onze Justa, boekenliefhebber en vrijwilliger bij Colette, die zojuist samen met mij over de
raadselachtige map gebogen zat, is heel toevallig een muzikante en dan nog een celliste bij het
Residentie Orkest.“Ken jij die man? Herken je iemand op de foto’s? Weet je waar ik archiefbeelden uit die tijd kan vinden? Bestaan er lijsten met orkestleden? Bestaat er überhaupt een RO-archief?” Ik stuur haar de gescande filmstroken en de link naar het Ligtenberg-interview. Bijna meteen krijg ik een groepsfoto uit datzelfde interview teruggestuurd met een rode cirkel rond een van de mannen. “Dit is mijn vader‼!” – roept ze uit. Enfin, dat uitroepen leid ik van de enthousiaste interpunctie af. Maar nee, meneer X is niet Justas vader: deze foto is uit de jaren 70, toen haar vader zich net bij het orkest had aangesloten. Justas vader was, precies zoals meneer X, maar dan 20 jaar later, collega van Karel Ligtenberg. Gewoon een toeval. Nog een toeval, waardoor de zoektocht steeds dringender en persoonlijker wordt.
Justa belooft snel naar de RO-archivaris te gaan. “Cellisten, ik denk dat we naar de cellisten moeten zoeken”, dring ik aan. Niet voor niets staat er een cello in de hoek. Afwachtend ploeg ik krantenartikelen op Delpher door in de hoop er wat namen en details op te graven. Zo te zien was deze reis een merkwaardige gebeurtenis: uitvoerige planning, talloze aankondigingen, reportages “van onze Londense correspondent”, vertaalde recensies uit The Guardian, en zelfs een opvolgartikel een halfjaar later, toen, naar aanleiding van deze “culturele uitwisseling”, de RO-secretaresse met een fluitist uit het Engelse Hallé Orchestra ging trouwen. En toch, ondanks de uitbundige persaandacht, vind ik er geen namen (behalve die van de dirigent op tournee en dan ook die van de verliefde secretaresse). Wel gauw genoeg komt er een rectificatie op het verhaal van Karel Ligtenberg: RO ging niet in 1948 naar Engeland, maar in april 1949.
De volgende dag krijg ik een berichtje van Justa met een lijst orkestleden uit 1946-1954. Onder “Violoncel” staan 9 mannen en 2 vrouwen vermeld. Ik begin de zoektocht: archieven, geboortebewijzen, gemeentelijke registratiedocumenten, te oud, naamgenoot, te jong, niet getrouwd… De online RO-verzameling bij het Haags Gemeentearchief is nogal beperkt, ik bereid me voor op een paar dagen in het archiefgebouw. Justa haalt een boek “50 jaar Residentie Orkest” tevoorschijn met daarin een grote foto van het spelende orkest. De twee cellistes uit de lijst zijn er net herkenbaar – dezelfde twee vrouwen kijken glimlachend naar de lens van meneer X in het vliegtuig op weg naar Manchester. Regina Wijnalda en Françoise Vetter. Ik hoor jubelende trompetten. Het wordt warmer. Ik blijf obsessief bij de cellisten. Justa stelt voor om toch richting de violen te kijken.“Zou dit hem kunnen zijn? Tweede violist?” – er komt weer een cirkeltje rond een figuur op de derde rij van de grote orkestfoto. “Niet uitgesloten. Maar eerst de laatste cellisten vinden” – De afbeelding is te vaag en ik heb nog maar twee “onbekende” kandidaten onder de cellisten over. “Misschien violist H. de Roo? Er is ook ooit bladmuziek van ene de Roo binnengekomen” – Justa beheert namelijk de muziekcollectie bij Colette. “Misschien”.
Een paar dagen later ben ik in de winkel. Terwijl ik voor een klant een stapel boeken ondersteboven haal valt mijn oog op een titel: “Willem van Otterloo. Een dirigentenloopbaan” . Deze baksteen van een boek is een imposante monografie geschreven door Niek Nelissen en royaal voorzien van beeldmateriaal. Toch niet veel kans dat meneer X daar ergens samen met de chef-dirigent staat handje te schudden met Koningin Juliana. Denk ik doorbladerend. Totdat ik onze jongeman op pagina 266 helder en waarachtig naast Willem van Otterloo (zonder de Koningin, dat wel) zie zitten. Het onderschrift luidt: “Hans de Roo en Willem van Otterloo buigen zich over de planning van het RO”. “Hoe wist je dat, Justa?!” “Intuïtief en goed gekeken” – lacht ze.
Dames en Heren, mag ik jullie voorstellen: Meneer X – Hans de Roo (1925-2000), hoboïst en violist bij het Residentie Orkest. In de jaren 60 directeur van het RO. In de jaren 70-begin jaren 80 intendant bij de Nederlandse Operastichting. Als programmeur met een innovatieve visie heeft hij het Nederlandse muzieklandschap aanzienlijk verrijkt en een aantal uitzonderlijke talenten ontdekt. Mevrouw X – Corry de Roo-Vierdag (1925-2022), celliste (aha!), pianiste en componiste. Vanaf 1947 lid van het Residentie Orkest, vanaf de jaren 50 docente bij het Koninklijk Conservatorium. En zo, intuïtief kijkend en rondvragend, komt men ook op het spoor van de nabestaanden. De map keert terug naar de rechtmatige eigenaar.
-
Boekverkoper Colette posterboy!
In de Reinkenstraat kan niemand er meer omheen: onze boekverkoper van de donderdag, John, prijkt op de kerstposter van de winkeliersvereniging. Zo ben je boekverkoper, zo ben je posterboy!
-
Daar hebben we (ook) veel van: Janwillem van de Wetering
Je kunt het zo gek niet bedenken, of je vindt het bij Colette! In de serie ‘daar hebben we (ook) veel van’, belichten we steeds een schrijver van wie we zelfs méér hebben; toch op z’n minst wel een klein bergje boeken. In de tweede aflevering over deze ‘Colette Canon’ schrijft Piet de Klerk (boekverkoper op maandag) over Janwillem van de Wetering. Je vindt zijn boeken direct bij binnenkomst op de berg met detectives, vlakbij Simenon – en ook verderop in de winkel in de kast met detectives.
Schrijvers zijn vaak buitenstaanders, maar Janwillem van de Wetering was dat in dubbele zin. Niet alleen in de zin dat hij vooral een observator was, maar ook in de zin dat hij niet echt bij Nederland paste. Ja, hij was geboren in Hillegersberg, maar al als jongeman verkoos hij al het leven buiten Nederland. Vanaf zijn twintigste woonde hij een paar jaar in Zuid-Afrika, en op zijn 26e vroeg hij in Kyoto of hij tot het klooster mocht toetreden. Zijn debuut Een Lege Spiegel (1971) is een nog altijd lezenswaardig en onvervaard verslag van die periode. Af en toe spijbelde hij daar, en ook elders zette hij regelmatig de bloemetjes buiten. Hij woonde in Colombia, in Peru en in Australië. Maar de aan zijn vrijheid hechtende rebel werd een paar jaar later in Amsterdam zakenman en agent van politie.
Zijn Grijpstra en De Gier politieromans zijn op zijn ervaringen uit die tijd gebaseerd. In de jaren zeventig gingen ze als warme broodjes over de toonbank. Wij hebben er een heel stel van, en ze gaan voor drie euro van de hand. In sommige opzichten zijn ze gedateerd. Zelfs de Amsterdamse afdeling ‘Zware Delicten’ heeft iets goeiigs; de rang van de superieur van de twee, adjudant Grijpstra, bestaat niet meer, de Amsterdamse politie ligt voortdurend in de clinch met de Rijksrecherche, en de net binnengehaalde computers worden ‘de grijze doos’ genoemd en je hebt er meestal niets aan.
Grijpstra en De Gier zijn mannen van middelbare leeftijd die van hun werk houden, elkaar goed aanvullen en af en toe samen muziek maken: De Gier (“de persoon die ik zou willen zijn”) speelt fluit en Grijpstra (“mijn Nederlandse erfmassa”) heeft een drumstel op zijn kamer staan.
In Een dode uit het Oosten (1977) zijn het niet toevallig Japanse yakusa die de moord in kwestie gepleegd hebben; het biedt Van de Wetering de gelegenheid zijn kennis van Japan te tonen. Na 1975 vertrok Van de Wetering naar Maine, waar hij de tweede helft van zijn leven doorbracht en zijn Zen-studies voorzette (Het Dagende Niets). Op den duur was dat niet bevorderlijk voor zijn “Amsterdamse” politieromans. De beste zijn geschreven in de jaren 70: Het Lijk in de Haarlemmerhouttuinen (verfilmd door Wim Verstappen met in de hoofdrollen Rijk de Gooijer en Rutger Hauer), Buitelkruid, en De Gelaarsde Kater.
In 1980 schreef Van de Wetering het Boekenweekgeschenk De Verdachte Verheugt. Van het latere werk is voorradig: Een Oosterse Huivering, De Kat van Brigadier De Gier, Een Moord zonder Lijk/Een Lijk zonder Moord, De Doosjesvuller, De Ratelrat, Een Aflopende Geschiedenis, Het Veilige Gevoel en De Zaak IJsbreker.
“Op Zoek naar het Ongerijmde” van Marjan Beijering, de biografie van Van de Wetering hebben we helaas niet. Is nog te nieuw (2021).
Lees hier het eerste deel terug: Daar hebben we (ook) veel van: Colette
-
Giphart: ‘Hier wil ik wonen’
Hoog boekenbezoek in de Reinkenstraat! Onze buurman, Peter-Jan van den Broek, u weet wel, de slager met de gebraden kippetjes op de stoep, organiseerde een signeersessie. Ronald Giphart en Jacques Hermus waren te gast en presenteerden hun nieuwste boek: ‘De Slager, een pleidooi voor minder vlees en meer slagers‘.
Na afloop kwam Giphart nog even langs bij Colette. ‘Hier wil ik wonen’, schreef hij in ons gastenboek.
De echte kenners van de Reinkenstraat weten dat er vroeger een slagerij zat op het adres waar je nu ons boekwinkeltje vindt. Wij hebben een foto van weleer tentoongesteld in onze etalage.