Jacob’s Room: 1922 bij Colette
Over het bijzondere jaar 1922 valt genoeg te schrijven en te lezen: teamlid Nils Kappeyne hield er op 25 mei een lezing over. Als extra activiteit naast de lezing was er een bespreking van het boek ‘Jacob’s Room’ van Virginia Woolf, dat in dat jaar verscheen, onder leiding van Simone Kappeyne. Hieronder de inleiding.
‘Lusteloos is de lucht in een lege kamer, ze bolt net even het gordijn; de bloemen in de vaas bewegen. Er kraakt een vezel in de rieten leunstoel, hoewel er niemand in zit.’
‘Listless is the air in an empty room, just swelling the curtain; the flowers in the jar shift. One fibre in the wicker armchair cracks, though no one sits there.’
Virginia Woolf, Jacob’s Room
Zo beschrijft Virginia Woolf de kamer en daarmee de wereld van Jacob, de hoofdpersoon van haar derde roman, Jacob’s Room (1922). Het eerste idee voor de roman was de vorm: een experimentele vorm, bestaande uit flarden van Jacobs wereld, observaties, gesprekken. In januari 1920 schrijft ze in haar dagboek:
‘This afternoon arrived at some idea of a new form for a novel. The approach will be entirely different this time: no scaffolding; scarcely a brick to be seen; all crepuscular, but the heart, the passion, humour, everything as bright as fire in the mist.’
Wat komt de lezer te weten over het leven van Jacob? Jacob is de jongste van drie broers, opgevoed door hun moeder die weduwe is. We maken kennis met het gezin als de jochies klein zijn en in een badplaats op het strand spelen. Jacob groeit op, gaat studeren in Cambridge en wordt volwassen.
Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt gaat Jacob vechten in Vlaanderen, waar hij zijn leven verliest, waarna zijn moeder en een vriend zijn kamer moeten opruimen en zich afvragen wat ze met zijn spullen moeten doen. [Bettinaschrijft.blogspot.com]
Zijn volwassen leven wordt door Hermione Lee in The Novels of Virginia Woolf als volgt samengevat:
‘After Cambridge he lives in elegant 18th century rooms in Lamb’s Conduit St (Bloomsbury, artistic area in London, red.), has affairs, goes to parties, works in an office, rides to hounds, pays visits to his mother’s old friends one day and to prostitutes the next, writes essays, goes to the opera, and reaches the age of twenty-five. He goes abroad, to France, Italy and Greece, where he falls in love with an older married woman. When he returns, the war is beginning, in which he is killed.’
Over de gedachten van Jacob, over de beweegredenen voor zijn keuzes, komen we niets te weten. Virginia Woolf schrijft in haar dagboek:
‘We know nothing about him. Such is the manner of our seeing. The reality of an individual is in fact determined by surrounding social details. Characters are to be merely views; personality must be avoided at all costs.’
Dit maakt de roman lastig om te lezen. Nergens leren we Jacob echt kennen, noch een van de vele andere personages. En er gebeurt nauwelijks iets. Wat is de reden van dit experiment? Wat wil Virginia Woolf zeggen met dit boek? Welke thema’s kunnen we ontdekken?
Virginia Woolf richt zich direct tot de lezer, wanneer ze kritiek uit op ‘the other side – the men in clubs and Cabinets’, de mannen die aan hert roer zitten. Deze mannen kijken neer op romanschrijvers, dichters, lezers en sturen jongemannen de oorlog in.
‘Like blocks of tin soldiers the army covers the cornfield, moves up the hillside, stops, reels slightly this way and that, and falls flat, save that, through field-glasses, it can be seen that one or two pieces still agitate up and down like fragments of broken match-stick.’
Zo formuleert Virginia Woolf in Jacob’s Room haar aanklacht tegen de oorlog, een aanklacht tegen de mannen die de wereld domineren en een miljoen jonge Britse soldaten de dood in gedreven hebben, alsof de levens van deze jongemannen niets waard zijn, geen inhoud hebben. Jacob blijft in het boek een schim, een onbekende soldaat, in de woorden van Leonard, Virginia’s echtgenoot, na lezing van haar manuscript: ‘(…) the people are ghosts’. Niet alleen de lezer, maar ook de personages in de roman zoeken naar Jacob. De roep ‘Jacob! Jacob!’, klinkt zowel in het eerste als in het laatste hoofdstuk.
Critici beweren dat haar techniek van stream of consciousness gekunsteld is, niet realistisch. Virginia Woolf ziet het juist omgekeerd: in een traditionele roman heeft alles betekenis, zijn alle gebeurtenissen van belang voor de ontwikkeling van de personages en van het verhaal; de werkelijkheid echter is niets anders dan een aaneenschakeling van observaties en toevalligheden.
‘It is no use trying to sum people up. One must follow hints, not exactly what is said, not yet entirely what is done.’
Wie in het boek zoekt naar Jacob wordt teleurgesteld, maar wie de stemming en sfeer over zich laat komen geniet van de prachtige beschrijvingen en overdenkingen die Virginia Woolf met ons deelt:
‘Shawled women carry babies with purple eyelids; boys stand at street corners; girls look across the road — rude illustrations, pictures in a book whose pages we turn over and over as if we should at last find what we look for. Every face, every shop, bedroom window, public-house, and dark square is a picture feverishly turned — in search of what? It is the same with books. What do we seek through millions of pages? Still hopefully turning the pages — oh, here is Jacob’s room.’