Jogchum en Jan Cremer
Vaste bezoekers van Colette weten dat onze nestor Jogchum de Vries een bijzondere band heeft met Jan Cremer, de grote schrijver die vorig jaar op 84-jarige leeftijd overleed. Niet voor niets hebben we op onze afdeling de pareltjes van Jogchum een stapel met Cremer-boeken die zowat tot aan het plafond reikt. Onlangs refereerde Babette Cremer, de grote liefde van Jan Cremer, in een interview in Volkskrant Magazine aan de vriendschap tussen Jan en Jogchum: ‘Het bewijs dat Jan een ridder was’.
Roze memoblaadjes
Coletter Linda Vermeulen ging bij Jogchum langs om hem op het Volkskrant-artikel te wijzen en kreeg een paar dagen later vijf roze memoblaadjes met daarop het verhaal van de bijzondere, kortdurende vriendschap. Op onderstaande foto zie je de briefjes, samen met een kaart die Jan Cremer in 1952 naar Jogchum stuurde. ‘Wie wat bewaart, die heeft wat’, aldus Jogchum.
![](https://colette.red/wp-content/uploads/2025/02/WhatsApp-Image-2025-01-27-at-13.27.24-1-1024x461.jpeg)
Eerst het citaat van Babette Cremer in het interview met Onno Blom over de ontmoeting met Jogchum. Zij noemt hem niet direct bij naam – het was onze vrijwilliger Stef Muller van het reparatieteam die Jogchum in dit fragment herkende:
‘Niet zo lang geleden kwam na een opening in het Haagse Gemeentemuseum een oude man naar ons toe. Hij had een ansichtkaart bij zich uit 1952. Groeten van Jan, stond op de achterkant. Die man had de kaart altijd bewaard. Hij vertelde dat Jan hem in het weeshuis had gered. ‘Jij slaapt naast mij’, had Jan gezegd, hoewel hij drie jaar jonger was. Het bewijs dat Jan een ridder was.’
Kinderherstellingsoord
Jogchum kan zich de ontmoeting in het Gemeentemuseum met Babette en Jan Cremer nog goed herinneren. ‘Dat was in 2007’. Verder was het verhaal van de redding in het weeshuis net een tikkeltje anders. ‘Ik ben van 18 april 1941, dus een jaar jonger dan Jan’, zo schrijft Jogchum op het eerste roze memoblaadje. ,Eind 1951 zat ik in Huize Heelsum, een kinderherstellingsoord in de buurt van Arnhem. Ik was een erg verlegen jongetje van het platteland. Ik kwam uit Pingjum, Friesland. Jan kwam uit Enschede en sliep in het bed naast dat van mij. Jan was zoals we dat zeggen een soort natuurlijke leider; hij was ‘street wise’. Hij bleek ook de krant te lezen, net zoals ik dat al van jongs af aan deed. En hij wilde later een motor met zijspan, zoals de ANWB-monteurs destijds. De andere jongens kwamen uit ‘Holland’. Wij niet, dat schiep ook een band.’
Zuivere lucht
‘Ik was daar voor de zuivere boslucht. Ik was een beetje bleekjes en had last van astmatische bronchitis. De strenge winters in Friesland met veel mist uit zee waren niet echt gezond voor mij. Dus ik overwinterde dat jaar in Heelsum. Jan was half-wees, hij was een stadsjongen. We weten uit zijn boeken dat hij in zijn jeugd veel van huis gewisseld is. Verder waren er veel verschillende jongens. Er zaten bedplassers bij, een paar nerveuze jongens. Er waren twee groepen: jong en oud. De grens lag bij 11 jaar. Maar ik mocht als tienjarige, vrij lange jongen, bij de oudste groep. We maakten veel wandelingen door de Zuidelijke Veluwezoom, met bossen en beekjes en het kasteel Doorwerth. Van Sinterklaas kregen alle jongens een zakmes, waarmee we landjepik speelden in het zand.’
Op onderstaande afbeelding zie je een foto van Huize Heelsum (voor de kenners: deze foto staat ook in ‘Ik Jan Cremer’) en wederom de kaart van Jan Cremer aan Jogchum.
![](https://colette.red/wp-content/uploads/2025/02/WhatsApp-Image-2025-01-27-at-13.27.24-1024x480.jpeg)
Jan greep in
‘We trokken samen op. Jan kwam ook voor mij op’, schrijft Jogchum. ‘Op een dag was ik nerveus. Ik was misselijk. We zaten aan het ontbijt, aan tafel met de hele groep. Ik raakte in paniek en in die noodsituatie stamelde ik iets in het Fries. Het Nederlandse woord voor kotsen (Fries: spuien) kende ik niet. Jan greep in en bracht me naar de wc. Ik weet ook nog dat Jan ons in Heelsum het woord ansichtkaart liet opschrijven. Laat dat jongetje uit Pingjum nou de enige zijn die dat foutloos deed. Bij het vertrek uit Heelsum hebben we adressen uitgewisseld.’
Doos met kaarten
‘In het herstellingsoord had ieder een doos voor zijn persoonlijke spullen. Zoals een tandenborstel, kam, ballpoint. Ik bewaarde in die doos ook de de brieven die mijn klasgenoten vanuit Friesland in opdracht van de meester naar mij stuurden. Ik vond het wel leuk natuurlijk om pakketjes met kaarten te krijgen. Ik was per slot van rekening nog nooit eerder van huist geweest en was daar best eenzaam. Een half jaar later, toen ik al lang weer thuis was in Pingjum, ontving ik een kaart van Jan uit Enschede. Met een stierenvechter, waarschijnlijk een kaart die Jan van zijn vader, de wereldreiziger, had gekregen. Die kaart bewaarde ik ook in die doos. Zelf stuurde ik een kaart van ‘Hongaarse schilders’ naar Jan. De doos heb ik nu nog altijd in mijn woonkamer staan. Ik ben een bewaarder. Ik ben niet voor niks tweedehands boekhandelaar geworden.’
Ik Jan Cremer
Jaren gingen voorbij. ‘Uiteraard heb ik later zijn boeken gekocht. Ik Jan Cremer. Dat was in 1964. Ik zat toen in militaire dienst. Het boek was erg populair. Ik heb het een paar keer uitgeleend aan mede-soldaten. Het kwam er maar niet van om contact op te nemen.’
![](https://colette.red/wp-content/uploads/2024/06/WhatsApp-Image-2024-06-19-at-15.41.03-461x1024.jpeg)
En dan het laatste memoblaadje: ‘Tot februari 2007. Er was een bijeenkomst in het Fotomuseum, dus naast het Gemeentemuseum, ter gelegenheid van ‘The sixties’, waarin Jan geïnterviewd werd door Kees ’t Hart. Ik was daar samen met mijn beste vriendin Hanneke en heb me na afloop gemeld met mijn ansichtkaart. Jan was blij verrast en deelde dit met Babette, die ons er op wees hoe bijzonder dit was: ‘Meer dan 50 jaar geleden.’ Vijf dagen later ontving ik een grote cassette die samengesteld was voor de zestigste verjaardag van Jan Cremer. Een luxe editie, 50e druk van Ik Jan Cremer, een cd met zigeunermuziek (Rijk de Gooijer zong over een Kozak, en Jan las ook voor). En een grote litho, genummerd, en dit alles gesigneerd plus de vermelding ‘voor Jogchum’.
Overigens staat in Cremers boek Made in USA op pagina 67: ‘Boer Koekoek uit Pingjum’. Dat toonde ik hem ook op die bijeenkomst in het Fotomuseum. Ja, hij bleek op zoek te zijn geweest in Pingjum. Om foto’s te maken van koeien, voor latere schilderijen. Hij had nog naar mij geïnformeerd, vertelde hij, maar zonder succes. We waren met onze familie overigens al verhuisd in 1964.’