Algemeen

Lofrede Prix de Colette: ‘een boekensteun is een eigenaardig ding’.

Lofrede voor Kees ’t Hart bij het ontvangen van de Prix de Colette, uitgesproken door Christiaan Weijts.

,,Een boekensteun is een eigenaardig ding. Nu al zijn er kinderen die geen flauw benul hebben wat ze ermee aan moeten. Een rechthoekige plak metaal, gebogen in een rechte hoek. Het maakt geen geluid, het geeft geen licht. Er zit geen stekker aan, geen usb-ingang, je kunt het niet aansluiten op het WiFi-netwerk.

Toekomstige generaties zullen nog meer in het duister tasten. Was het een pizzasnijder, een standaard voor iPads? Een koekjesdeeg-aandrukker? Schoenlepel, radioantenne, zonnewijzer, een apparaat om het gazon mee bij te snijden?

Vandaag wordt Kees ’t Hart hier bij Colette, op haar geboortedag, uitgeroepen tot Boekensteun van het Jaar. Er zijn allerlei redenen om te vertellen waarom dat volkomen terecht en meer dan verdiend is. Maar dat doe ik niet. Ik wil vanmiddag juist betogen waarom dat níet verdiend is, waarom hij die prijs nóóit zou mogen krijgen en waarom hij – als hij verstandig is – de prijs resoluut zou moeten weigeren.

Daarvoor kom ik terug bij dit object. De boekensteun.

Als er één huis is in deze stad waar je géén boekensteunen aantreft, dan is het wel dat van Kees ’t Hart. Van de plinten tot de plafonds, van de deurposten tot de raamkozijnen is er geen enkele vierkante centimeter muur te vinden zónder boeken.

Wat héb je dan in hemelsnaam aan dit object? Ze staan zo strak tegen de muren aan dat niet kunnen omvallen. Bij Kees ’t Hart steunen de boeken elkaar.

De boekensteun is een ten diepste paradoxaal ding. Juist de veellezer beziet het met enig medelijden. Ach, die stakkers die anderhalf boek per jaar lezen, en armetierig plankje vullen dat ze aan twee kanten overeind moeten houden, ja, die hebben boekensteunen nodig.

Kees ’t Hart is een veellezer, die te hooi en te gras alles binnenhaalt en er gepassioneerd over schrijft en vertelt – of het nu hoge literatuur is, Freud, of detectives, liefdesromannetjes. Hij is een veellezer en ook een veelschrijver, van het type waarover hij schrijft in De gelukkige schrijver (2015):

“De gelukkige schrijver is een veelschrijver omdat hij een hekel aan pretenties heeft.” En: “Wat zou ik graag veelschrijver zijn: feuilletons, oorlogsromans, pornoboeken, voetbalboeken, kookboeken.”

De toekomstige archeoloog zal, met het metalen object in de hand, vroeg of laat naar de Dikke Van Dale grijpen, waarin hij leest:

Boekensteun – de (m) – samenstel van twee haaks op elkaar staande kleine vlakken, al of niet versierd, dienend om een rij boeken staande te houden.

Ook hier zien we weer tal van argumenten om te zeggen, Colette, doe het niet, houd die prijs op zak. Haaks op elkaar staande kleine vlakken. Al of niet versierd.

De boekensteun is een ding met een kaarsrechte hoek, bedoeld om al die papierbundeltjes in het gareel te houden. Serieus, welke zieke geest heeft ’s nachts in bed gedacht: weet je wat deze mensheid nodig heeft, een samenstel van twee haaks op elkaar staande vlakken. Welke rigide, fantasieloze denker heeft het in z’n machtdronken harses gehaald om te menen dat onze boeken dranghekken nodig hebben, omdat ze anders alle kanten uit zouden springen als ongetemde rebellen?

Bij Kees ’t Hart gaat het juist om het wilde denken, om het gekke, het afwijkende, het buitenissige. ‘Ik heb nu toch zo’n raar boek gevonden.’ ‘Dit is zoiets vreemds, dat heb je nog nooit gelezen.’ ‘Hij doet iets dat gewoon absúrd is.’ ‘Het is een merkwáárdig boek.’ Alleen Kees ’t Hart kan een recensie in De Groene beginnen met: ‘Deze roman is makkelijk samen te vatten maar ik doe het niet.’

Voor Kees ’t Hart is het makkelijk een lofrede te houden maar ik doe het niet. Want hij gooit juist alles wat je zeker dacht te weten overhoop. Alles wat je netjes had geordend tussen je twee boekensteunen trekt hij met een grijs omver.

Zo had ik, toen ik zestien jaar geleden in Den Haag kwam wonen, pas gedebuteerd als schrijver en druk bezig met wereldberoemd worden, twee grote overtuigingen:

  1. Dat er in deze stad geen literair leven meer bestond sinds Louis Couperus in maart 1923 naar Ter Steege was vertrokken.
  2. Dat schrijvers egocentrische ijdeltuiten zijn.

Allebei die overtuigingen sneuvelden bij mijn eerste publieke interview in deze stad. Collega-debutant Gustaaf Peek, net uit Den Haag vertrokken, en ik in het Fotomuseum. Dat was een buitengewoon inspirerend gesprek, dat daarna eigenlijk nooit is opgehouden.

Ik dacht dat de literaire wereld er eentje was van diva’s en genieën die elkaar niets gunden, niet geïnteresseerd waren in het werk van anderen en waarin je je als nieuwkomer binnen moest zien te vechten.

Kees ’t Hart ziet de literatuur eerder als een familie die hij op allerlei manieren bij elkaar wil brengen. Dat merkten de schrijvers en andere vrienden die vorige maand bij de presentatie van zijn dichtbundel Het vogelkerkhof allemaal een deel eruit voorlazen: hij zorgt dat je onderdeel van iets wordt, dat je bij elkaar komt, na afloop met elkaar eet en drinkt. Het was een Boekenbal in het klein, en duizend keer prettiger dan het echte Boekenbal met al die ijdeltuiten.

Datzelfde zie je in alles waarmee hij het literaire leven hier in de stad terugbracht. Interviewprogramma’s bij het Fotomuseum, bij Branoul op zondagmiddag, een literair programma in Zaal 3. Steeds gaat het om de liefde voor die rare boeken, maar ook om de verbinding, om wat het teweegbrengt, om de lezers. Bij het programma Over Boeken gaat het zelfs niet meer om de schrijvers, maar om die lezers, samengekomen in een theatrale boekenclub. Ik bewonder de weigering om pessimistisch te zijn over de literatuur. Bij ieder negatief bericht over de ontlezing en de terugloop in de verkoop, denk ik aan deze passage uit Het gelukkige schrijven gedacht: “De roman staat onder druk. Niet lezen dat soort artikelen met dat soort zinnen. Weg ermee. Eigenpraat en zelfdunk. Nooit meer lezen.”

Heel typerend vond ik ook het afgelopen jaar. 2023 was het Louis Couperusjaar. Vanuit onze stad gebeurde er niets. De stad liet in dat jaar zelfs lijdzaam het Literatuurmuseum vertrekken. Kees ’t Hart gaat dan niet mopperen en kniezen, nee, hij maakt zelf een programma over Louis Couperus, zoekt er de juiste mensen bij, en zet, op z’n 79ste, een sprankelend programma neer.

Met hetzelfde enthousiasme maakt hij een avond rond Bob Dylan, over Elvis binnenkort, of hij houdt een theatercollege/schrijfworkshop, want bij al die verbindende activiteiten is hij ook nog altijd diep van binnen de docent, die ook streng kan zijn. ‘Is dit een zin die gewoon van A naar B gaat, of gebeurt er iets, iets raars, iets merkwáárdigs?’

Met Kees ’t Hart ga je nooit gewoon van A naar B. Hij kegelt je boekensteunen juist omver. Hij leeft naar de woorden waarmee Colette zichzelf ooit toesprak: ‘Faites des bêtises, mais faites-les avec enthousiasme.’

Doe domme dingen maar doe ze met enthousiasme.

Dat het accepteren van de Prix de Colette en de eretitel van Boekensteun van het Jaar zo’n bêtise is, heb ik hierbij afdoende bewezen, maar vooruit, als je het met vol enthousiasme doet, dan is er niemand die deze prijs meer verdient dan jij.