Algemeen

Bespreking: het debuut van Colette

Het werk van Colette is zonder meer een bespreking waard. Ze debuteerde met Claudine à l’école, eerste uitgave 1900, Paul Ollendorff, Parijs.

In een voorwoord van onbekende, latere datum schrijft Colette dat haar toenmalige echtgenoot, Willy, haar in 1895 vroeg om haar herinneringen aan de middelbare school op papier te zetten. De bijzondere betrekkingen tussen uitgever/echtgenoot en auteur, alsmede de langdurige en even uitzonderlijke verwikkelingen laat ik hier onbesproken. Het is nauwelijks voorstelbaar dat Claudine à l’école zo’n 125 jaar geleden is geschreven. Het taalgebruik is helder, zonder opsmuk, en tegelijk bijzonder beeldend. De zinnen lopen soepel, de woordkeus is trefzeker. De personages, maar ook de fysieke omgeving en de omgangsvormen, staan dankzij briljant gedoseerde details levend voor ons. Terwijl als groot bekend staande en goed verkochte auteurs een decennium na hun overlijden al moeilijk verteerbaar blijken, leest mevrouw Colette na meer dan een eeuw nog lekker weg. Als perspectief kiest ze zichzelf, met het alter ego Claudine.

Het boek opent met een beschrijving van de bossen rond haar geboortedorp, het dichte struikgewas met bramen, lelietjes-van-dalen en adders, de dikke hoge bomen waaronder geen plant kan gedijen; verderop een naaldbos waar de hoofdpersoon vuurtjes stookt om iets te roosteren, een appel, een peer, een uitgegraven aardappel. Dan worden we haar dorp binnen geleid, met het nieuwe schoolhoofd, een nors kijkende vrouw. Het oude schoolgebouw gaat gesloopt worden. Het was uitgewoond, de banken versleten, de muren doordrenkt met de lichaamsgeur van kinderen uit gezinnen waar hygiëne een ongekende en onbetaalbare luxe was: landarbeiders, kruideniers, boeren, politie-agenten.

Met een paar krachtige omschrijvingen introduceert Claudine de vier meisjes met wie ze gedurende haar laatste schooljaar omgaat. Ze trekt meteen van leer met een pregnante beschrijving van hun tekortkomingen. Hiermee is de toon van het boek gezet. Claudine weet zich superieur aan haar omgeving, ze heeft meer talenten dan de anderen bij elkaar, ze is een geboren leider. Ook als jong meisje, in ondergeschikte rollen als dochter en leerlinge, weet ze de omstandigheden met flair naar haar hand te zetten. De vrijgevochtenheid die Colettes latere leven kenmerkt, tekent zich hier al af.

In sneltreinvaart komen de andere personages tevoorschijn. Het schoolhoofd brengt een assistente mee. Twee mannelijke onderwijzers zijn zo jong dat aantrekkingskracht tussen de leerlingen en henzelf wederzijds plausibel is. Het zindert van lust en erotiek.

Dat grensoverschrijdend gedrag van alle tijden is, illustreert Colette in de arts Dutertre. Als gedeputeerde heeft hij de portefeuille onderwijs. Maar hij functioneert ook als schoolarts. Hij laat geen gelegenheid voorbij gaan om zich af te zonderen met de vrouwelijke scholiertjes. Ze beschrijft beeldend hoe zij zelf zijn zoete woordjes en strijkages langs zich heen laat gaan. We zien de eerste tekenen van haar ontwikkeling naar volwassenheid. Claudine wordt zich bewust dat haar rijpende lichaam mannen in beroering brengt, het geeft haar macht. Tegelijkertijd krijgt de lezer een les in onbevangen seksualiteit. Claudine wordt straalverliefd op Aimée (what is in a name), de nieuwe assistent-docente, die gretig ingaat op haar avances, maar haar al snel laat vallen voor het schoolhoofd mevrouw Sergent, slang en barse onderofficier tegelijk. Als wraak koeioneert Claudine Aimée’s jongere zusje. Ze trekt haar aan en stoot haar af, vernedert haar en maakt haar belachelijk. Het arme kind blijft haar de rest van het schooljaar volgen als een hondje. Opvallend is de neutrale toon waarop Colette dit onaangename gedrag van haar alter ego beschrijft. Het is wellicht een schaduwkant van haar onafhankelijke opstelling. En nadat een incident het schoolhoofd chantabel heeft gemaakt, aarzelt Claudine niet om daar meedogenloos gebruik van te maken.

Het is het verbijsterend om te lezen hoeveel overeenkomsten er zijn tussen het leven op school in 1885 en dat van de jaren 1950 en ’60 die uw rapporteur mee mocht maken. De kadaverdiscipline, de machtspositie van het onderwijzend personeel, de nutteloosheid van een aantal vakken op de rand van bezigheidstherapie, het beroeploze toekomstperspectief van de meisjes. 

Het schooljaar eindigt met het eindexamen dat in een naburige stad wordt afgenomen. Een groepsexcursie onder leiding van het schoolhoofd, een treinreis, een paar dagen in een pension, en veel zenuwen. Als apotheose fungeert de opening van het nieuwe schoolgebouw door een paar provinciale bobo’s. Het hele dorp wordt ingeschakeld. Er worden triomfbogen opgericht, plankieren aangelegd, toespraken en liedjes ingestudeerd, corsages en versieringen gemaakt, taarten gebakken. Na afloop van de feestelijkheden zondert Claudine zich af, ze is blij dat het achter de rug is. Dit kleinburgerlijke gedoe benauwt haar, ze snakt naar de grote wereld. Maar het onbekende is tegelijk beangstigend.

Het vervolg van haar jonge jaren vertelt Colette in: Claudine à Paris, Claudine en ménage en Claudine s’en va, die met tussenpozen van een jaar zijn verschenen.

In de winkel staat naast de erezetel van Joghum de Vries een stapel Colettes. De meeste in het Frans, waaronder antiquarische van uitgeverijen Ferenczi en Fayard.

Gelezen in de Engelse vertaling door Antonia White, Claudine at School, Martin Secker and Warburg, 1956. Een voortreffelijke vertaling, die recht doet aan Colette’s taalgebruik en hier en daar juweeltjes bevat die in de poëzie rijmvondst zou heten.